Skip naar content

Doel 8

Bestrijdings­­middelen­­­gebruik verminderen

Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen is gehalveerd en in kwetsbare gebieden opgeheven of minimaal.

© Jelger Herder
Jelger Herder

Vervuiling met chemische bestrijdingsmiddelen is een belangrijke oorzaak van het verlies aan biodiversiteit en heeft schadelijke gevolgen voor onze gezondheid en het milieu. De druk die hierdoor wordt veroorzaakt moet worden verlaagd.

Over bestrijdingsmiddelen

show-answer

Bestrijdingsmiddelen of pesticiden zijn giftige middelen die als doel hebben levende organismen (planten, dieren, schimmels) te weren, beschadigen of te doden. Het zijn merendeels giftige synthetische chemicaliën. Er wordt onderscheid gemaakt tussen gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

Gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt voor het ’beschermen’ van gewassen, zowel tijdens de groei als na het oogsten. Biociden zijn stoffen die organismen doden voor met name ontsmetting, conservering, en plaagdierbestrijding. Belangrijke groepen bestrijdingsmiddelen zijn insecticiden tegen insecten, herbiciden tegen onkruiden en fungiciden tegen schimmels.

Buiten het gebruik door de land- en tuinbouw en de ongediertebestrijding zijn bestrijdingsmiddelen verboden voor professionele toepassingen, met enkele uitzonderingen daargelaten zoals gebruik door gemeenten in parken, golfvelden, et cetera. Particulieren mogen sommige biociden nog wel inzetten.

Consumenten gebruiken deze tegen mieren, ratten, muizen, insecten of groene aanslag, maar ook tegen darmparasieten, teken en vlooien bij honden en katten.

show-answer

Bestrijdingsmiddelen kunnen – behalve het bestrijden van de schadelijke organismen waarvoor ze zijn bedoeld – ook zorgen voor grote sterfte onder andere soorten organismen. Deze ‘niet-doelwit organismen’ kunnen onbedoeld aan de middelen worden blootgesteld of doodgaan doordat hun voedselbron is afgenomen door bestrijdingsmiddelengebruik.

Zo kunnen bestrijdingsmiddelen de balans in de voedselketen verstoren en zich ophopen in de keten van plant naar planteneter naar roofdier. Hierdoor kunnen soorten verdwijnen, bijvoorbeeld planten, bijen of vlinders, en gaat de biodiversiteit achteruit.

Veel soorten worden blootgesteld aan gewasbeschermingsmiddelen via het oppervlaktewater. Gebleken is dat het grootste deel van de belasting van het Nederlandse oppervlaktewater met gewasbeschermingsmiddelen het gevolg is van het agrarisch gebruik van deze stoffen.

De bijdrage van huishoudens en industrie bedraagt minder dan 5%. Buiten de landbouw is de toepassing van onkruidbestrijdingsmiddelen op verhardingen (straten, stoepen en dergelijke) een aanzienlijke bron van verontreiniging van het oppervlaktewater. 

show-answer

Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (ctgb) beoordeelt of gewasbeschermingsmiddelen en biociden veilig zijn voor mens, dier en milieu voordat ze worden verkocht. Dit gebeurt op basis van beschikbare kennis over de doorwerking van de middelen. Op basis van de te verwachten concentraties en afbreekbaarheid van stoffen in de bodem, het water en de lucht, en de giftigheid voor representatieve soorten wordt beoordeeld of een middel veilig te gebruiken is.

Daarbij doen zich twee problemen voor die nog moeten worden opgelost. Ten eerste worden de stoffen apart van elkaar onderzocht terwijl ze in de praktijk vaak in combinatie worden gebruikt. De gestapelde effecten van gecombineerde toepassing blijven echter onbekend.

Ten tweede kan er ook een belangrijke uitgestelde sterfte optreden doordat bijen, vlinders of libellen minder actief zijn of onvruchtbaar worden. Beide aspecten kunnen aanleiding zijn tot onderschatting van de risico’s van bepaalde middelen.

Hoe kun je het gebruik van bestrijdingsmiddelen meten?

De effecten van bestrijdingsmiddelen op de biodiversiteit zijn moeilijk te meten. Het gebruik ervan en de concentratie in het milieu (bijvoorbeeld in het oppervlaktewater) zijn beter vast te stellen en worden jaarlijks of elke paar jaar bijgehouden.

Het gebruik van bestrijdingsmiddelen wordt op drie manieren gevolgd.

Ten eerste via de Bestrijdingsmiddelenatlas die op grond van jaarlijkse meetgegevens van regionale waterbeheerders van de concentratie van gewasbeschermingsmiddelen in het oppervlaktewater een landelijk beeld geeft van de overschrijdingen van de waterkwaliteitsnormen.

Ten tweede door berekening van de risico’s voor het waterleven op basis van het verbruik van gewasbeschermingsmiddelen gecombineerd met geografische informatie.

Ten derde door gegevens over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw per werkzame stof op basis van een uitgebreide enquête door het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Dit laten we zien in de volgende indicatoren

Indicator 8a: Gewasbeschermingsmiddelen in oppervlaktewater
Indicator 8b: Risico voor het waterleven door gewasbeschermingsmiddelen
Indicator 8c: Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw

 

Indicator 8a: Gewasbeschermingsmiddelen in oppervlaktewater

Geïndiceerd aantal overschrijdingen van de waterkwaliteitsnormen voor gewasbeschermingsmiddelen volgens de Kaderrichtlijn Water.

De doelstelling voor 2030

In 2030 moeten er 50% minder overschrijdingen van de waterkwaliteitsnormen zijn ten opzichte van 2020.

 

De Kaderrichtlijn Water kent twee normen: 

1) de in de grafiek getoonde norm voor chronische blootstelling van waterorganismen: daarbij wordt getoetst aan de jaargemiddelde concentratie van een gewasbeschermingsmiddel in het oppervlaktewater.

2) een norm voor acute blootstelling: daarbij wordt getoetst aan de maximum gemeten concentratie in een jaar. 

De Kaderrichtlijn Water schrijft voor dat de blootstelling binnen beide normen moet blijven. Het aantal gemeten overschrijdingen van de waterkwaliteitsnormen voor gewasbeschermingsmiddelen is tussen 2013 en 2022 afgenomen, maar het tempo van de daling vlakt af. Zonder een extra inspanning ligt de doelstelling voor 2030 buiten bereik. Het stoplicht voor deze indicator staat daarom op oranje.

Indicator 8b: Risico voor het waterleven door gewasbeschermingsmiddelen

Risico's door het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor het waterleven wordt uitgedrukt in toxische eenheden, ofwel Milieu Indicator Punten (MIP’s). Een toxische eenheid of MIP komt overeen met de concentratie van een gewasbeschermingsmiddel in oppervlaktewater gelijk aan de Kaderrichtlijn Water-norm voor chronische blootstelling aan waterorganismen.

De doelstelling voor 2030

In 2030 moet er 50% minder risico voor het waterleven door gewasbeschermingsmiddelen zijn ten opzichte van 2020.

De doelstelling van een verminderd risico voor het waterleven is voor veel teelten niet gehaald: met name in de open teelten is het berekende risico voor het waterleven in 2016 met ruim 30% gestegen ten opzichte van 2012. Dit komt onder andere door een verschuiving van het gebruik naar meer toxische gewasbeschermingsmiddelen.

Nieuwe gegevens zullen moeten laten zien of deze ontwikkeling inmiddels is omgebogen. Voor zover bekend neemt het risico voor het waterleven alleen nog maar toe in plaats van af. Het stoplicht voor de indcator staat dus op rood.

Indicator 8c: Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw

Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw per toepassingsgroep en werkzame stof, uitgedrukt in 1000 kilogram werkzame stof.

De doelstelling voor 2030

In 2030 wordt 50% minder gewasbeschermingsmiddelen gebruikt in de landbouw ten opzichte van 2020.

 

Tussen 2016 en 2020 is het totale gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw fors gedaald. Het gebruik van middelen voor schimmel- en bacteriebestrijding nam met 20% af. Bij de onkruidbestrijding en loofdoding was er een afname van 14%. De insecten- en mijtenbestrijding nam met 11% toe. Hoewel het gebruik van gewasbeschermindsmiddelen afneemt, is er een extra inspanning nodig om het doel voor 2030 te halen. Het stoplicht staat dan ook op oranje.

Maatregelen

Wat kunnen overheden, natuurorganisaties en bedrijven doen om het gebruik van bestrijdingsmiddelen te verminderen?

Overheden

Overheden

De beperking van het gebruik en het risico van pesticiden komen aan bod in de Europese ‘van boer tot bord’-strategie. Deze strategie zal de bredere toepassing van geïntegreerde gewasbescherming ondersteunen. Als onderdeel daarvan zal de milieurisicobeoordeling van pesticiden worden versterkt. Ook verstrekt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) subsidie voor geïntegreerde gewasbescherming.

De Rijksoverheid kan er ook voor zorgen dat milieuschade door toepassing van bestrijdingsmiddelen verrekend wordt in de prijs van producten. Dat stimuleert de productie en het gebruik van biologische middelen.

Gemeenten kunnen het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in hun eigen gemeente kritisch evalueren en, voor zover bestrijding echt noodzakelijk is, zo veel mogelijk overstappen op biologische bestrijding en andere alternatieven.

Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) beveelt aan om de aanwezigheid van door de mens gemaakte chemische stoffen in Nederlandse bodems breed in kaart te brengen en meer zicht te krijgen op de risico’s van de stoffen voor bijvoorbeeld planten, bodemdieren en insecten.

 

Natuurorganisaties

Natuurorganisaties

Natuurorganisaties gebruiken sinds eind 2017 geen chemische bestrijdingsmiddelen meer in bos- en natuurgebieden. Wel kunnen zij bijdragen aan bewustwording van het publiek door voorlichting over de schadelijke effecten van chemische bestrijdingsmiddelen op de biodiversiteit.

Bedrijven

Bedrijven

Landbouwbedrijven kunnen overstappen op geïntegreerde plaagbestrijding of op geheel biologische bestrijding. Het aanhouden van brede bufferzones rond watergangen bij eventuele toepassing is wettelijk verplicht.

Tuincentra kunnen alternatieve middelen voor bestrijding van ongedierte stimuleren en de verkoop van producten met bestrijdingsmiddelen afbouwen.

Banken kunnen deze maatregelen faciliteren door het bevorderen van duurzaamheid bij het verstrekken van leningen aan deze bedrijven.
Dierenartsen kunnen hun klanten wijzen op milieuvriendelijke middelen tegen teken, vlooien en wormen voor huisdieren. Veeartsen kunnen erop wijzen dat preventieve ontworming veelal onnodig is en dat curatieve ontworming bij geconstateerde besmetting een goed alternatief is.