Om biodiversiteitsverlies een halt toe te roepen moeten we omschakelen naar duurzame consumptie en productie van voedsel, grondstoffen en energie. De Nederlandse voetafdruk is een weergave van de impact op biodiversiteit door de Nederlandse economie. Verkleining van de voetafdruk is een doel in zowel Nederlands overheidsbeleid als het wereldwijde Biodiversiteitsverdrag voor 2030.
Over de voetafdruk
De voetafdruk is de hoeveelheid land die nodig is om in de Nederlandse consumptie (van burgers en overheid) te voorzien. Het is een weergave van de impact van onze economie, de omvang en aard van onze consumptie en productie, op biodiversiteit.
Als de consumptie blijft toenemen en de productie niet op een duurzame manier plaatsvindt, wordt de voetafdruk steeds groter. Meer land is dan nodig om voedsel te verbouwen, woningen en infrastructuur te bouwen, hout te oogsten, mineralen te winnen en andere economische activiteiten uit te voeren. Dit gaat ten koste van natuur, met biodiversiteitsverlies als gevolg.
Het VN-panel voor biodiversiteit (IPBES) heeft in 2019 geconcludeerd dat het onvoldoende is om alleen de directe oorzaken zoals milieudruk en natuurverlies aan te pakken willen we het wereldwijde verlies aan biodiversiteit stoppen.
Er moet ook aandacht zijn voor de onderliggende oorzaken. Een groot deel van de milieudruk en het natuurverlies wordt veroorzaakt door niet-duurzame voedselproductie, ontginning van grondstoffen en door overconsumptie.
Het is daarom noodzakelijk onze voetafdruk te verkleinen door het veranderen van de huidige manier van consumeren en produceren. Dit kan bijvoorbeeld door minder vlees te eten, minder energie te gebruiken en om te schakelen naar een circulaire economie.
Nederland heeft als welvarend land een onevenredig hoge voetafdruk. De landvoetafdruk van onze consumptie was in 2017 ongeveer net zo groot als drie maal het landoppervlak van Nederland. Na een krimp in consumptie tijdens de economische crisis van het afgelopen decennium is deze weer groter aan het worden.
Ongeveer 80% van onze voetafdruk ligt buiten Nederland, waarvan circa de helft binnen de EU. Het verkleinen van de voetafdruk vraagt om veranderingen op veel vlakken, waaronder voedsel, energie en grondstoffengebruik.
Een verschuiving naar een meer plantaardig eetpatroon - minder dierlijke producten en meer groente en fruit - kan relatief veel bijdragen aan het verminderen van de druk op de leefomgeving. Dit is een doelstelling van de Nationale Eiwittransitie, maar tot nu toe is er vrijwel geen verschuiving naar een meer plantaardig eetpatroon in Nederland.
Hoe wordt verduurzaming van consumptie en productie gemeten?
De landvoetafdruk is een goede weergave van de impact van Nederlandse consumptie op biodiversiteit. Deze indicator is berekend met een zogenaamde bottom-up methode waarbij wordt gerekend vanuit gedetailleerde fysieke informatie van individuele producten (voedsel, hout, textiel).
Daarnaast is de verschuiving in ons eetpatroon een goede indicator voor de eiwittransitie. Een meer plantaardig dieet levert winst op voor biodiversiteit.
De berekening van de landvoetafdruk is gebaseerd op informatie over de plaats van de productie van grondstoffen en producten voor Nederlandse consumptie, in combinatie met specifieke regio-opbrengsten. De landvoetafdruk is berekend met het Land Use for Consumption (LUC)-model van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). Hierin worden gegevens over consumptie gecombineerd met opbrengsten van gewassen in de akkerbouw en bosbouw, en van dierlijke producten in de veehouderij.
De tweede indicator is specifiek gericht op de verschuiving in ons dieet (balans tussen dierlijke en plantaardige eiwitten). Dit wordt bepaald aan de hand van een voedselconsumptiepeiling uitgevoerd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Deze peiling geeft een gedetailleerd inzicht in de voedselconsumptie, maar deze worden niet jaarlijks geactualiseerd.
Dit laten we zien in de volgende indicatoren
Indicator 14a: Landvoetafdruk door Nederlandse consumptie
Indicator 14b: Verschuiving naar een meer plantaardig eetpatroon
Indicator 14a: Landvoetafdruk door Nederlandse consumptie
Het totale landgebruik in binnen- en buitenland als gevolg van Nederlandse consumptie. De consumptie omvat zowel die van huishoudens (particuliere consumptie) als die van de overheid (publieke consumptie). De landvoetafdruk beschrijft hiermee het totale landgebruik – langs productieketens – voor de Nederlandse consumptie.
De doelstelling voor 2030
In 2030 is de landvoetafdruk van de Nederlandse economie verkleind (ten opzichte van 2019) als tussenstap naar een halvering in 2050.
Lees hier de kamerbrief van Minister Schouten, 7 oktober 2019, met als onderwerp: Appreciatie IPBES-rapport en aankondiging interdepartementaal programma Versterken Biodiversiteit.
Door minder gebruik van hout en opbrengstverhogingen in de landbouw is de voetafdruk van onze consumptie sinds de eeuwwisseling in eerste instantie afgenomen. Sinds 2013 is deze echter weer toegenomen met een vrij sterke toename na 2019. De totale Nederlandse landvoetafdruk in 2021 is hoger dan die in alle eerder berekende jaren in de periode 1990-2021.
Het stoplicht is rood omdat er in plaats van de gewenste afname juist een (vrij sterke) toename te zien is ten opzichte van 2019. Dat is vooral te wijten aan de toegenomen import van hout en papier.
Indicator 14b: Verschuiving naar een meer plantaardig eetpatroon
Verschuiving naar een meer plantaardig eetpatroon in Nederland
De doelstelling voor 2030
De Nederlandse overheid heeft als doel gesteld dat in 2030 de verhouding dierlijke/plantaardige eiwitten 50/50 moet zijn en op lange termijn 40/60.
Uit de voedselconsumptiepeiling van het RIVM blijkt dat Nederlanders tussen 2019 en 2021 meer plantaardige en minder dierlijke producten hebben geconsumeerd. Deze verhouding is verschoven van 62/38 in 2007-2010 naar 57/43 in 2019-2021. Ook verschillende andere databronnen laten een begin van een verschuiving zien. De trend gaat dus de goede kant op en met extra inspanningen is het doel van 50/50 in 2030 binnen bereik. Het stoplicht staat dus op groen.
Maatregelen
Wat kunnen overheden, natuurorganisaties en bedrijven doen om de landvoetafdruk te verkleinen?
Overheden
Het verkleinen van onze landvoetafdruk geeft transitieopgaven voor verschillende beleidssectoren: voedsel en landbouw, grondstoffen, transport, energie en handel. Dit houdt onder andere het stimuleren en versnellen van de omschakeling naar een natuurinclusieve landbouw in met minder gebruik van input (veevoer, kunstmest), en het overschakelen naar een circulaire economie met minder afval en energieverbruik.
De overheid kan ook beleidsmaatregelen nemen om de verschuiving naar een gezonder, meer plantaardig dieet te stimuleren. Dit kan bijvoorbeeld door informatiecampagnes en prijsprikkels, zoals lagere belasting op groente en fruit, en het instellen van een vleestaks. Het gebruik van duurzame producten, bijvoorbeeld duurzame textiel, kan verder gestimuleerd worden met een mix van strengere normstelling en financiële prikkels.
Natuurorganisaties
Verkleining van onze voetafdruk vergt inzet van de hele samenleving, een whole-of-society benadering. Burgers hebben een sterke eigen verantwoordelijkheid bij het veranderen van consumptiepatronen, zoals het eten van minder vlees en meer groente, verminderen van voedselverspilling en vaker de trein nemen in plaats van het vliegtuig of de auto. In de brede zin: door te consuminderen. Natuurorganisaties kunnen hier een adviserende rol in spelen.
Bedrijven
Het verkleinen van onze landvoetafdruk geeft transitieopgaven voor verschillende beleidssectoren: voedsel en landbouw, grondstoffen, transport, energie en handel. Dit houdt onder andere het stimuleren en versnellen van de omschakeling naar een natuurinclusieve landbouw in met minder gebruik van input (veevoer, kunstmest), en het overschakelen naar een circulaire economie met minder afval en energieverbruik.
De overheid kan ook beleidsmaatregelen nemen om de verschuiving naar een gezonder, meer plantaardig dieet te stimuleren. Dit kan bijvoorbeeld door informatiecampagnes en prijsprikkels, zoals lagere belasting op groente en fruit, en het instellen van een vleestaks. Het gebruik van duurzame producten, bijvoorbeeld duurzame textiel, kan verder gestimuleerd worden met een mix van strengere normstelling en financiële prikkels.